Piepekwie

Piepekwie

De oorsprong van dit verhaal ligt in mijn jeugdjaren, toen ik nog een niet zo’n fanatieke leerling was van de MULO aan de Joncheerenlaan in Nijverdal. Ik was, zeg maar gerust, een leerling die er met de pet naar gooide. Achteraf gezien heb ik wel spijt gehad dat ik deze school niet heb afgemaakt, maar gedane zaken nemen geen keer. Met de hakken over de sloot ging ik van de 1e klas (voorwaardelijk) over naar de 2e klas. Dit voorwaardelijk haalde ik met glans, want met de daarop volgende kerstvakantie werd ik teruggeplaatst naar de 1e klas om deze maar weer over te doen. Gesterkt door de waarschuwing van mijn vader, dat ik beter mijn best moest doen, omdat ik anders van school werd gehaald en maar een baantje moest zoeken, haalde ik krap de 1e klas. ik had er toen al helemaal geen zin meer in. Op eigen verzoek bezocht ik de LTS in Almelo, waar ik met goed gevolg een diploma haalde van automonteur, samen met een aantal Rijssenaren, zoals Jan Groteboer, Harry Struik en Graads Ligtenberg. Dit vak heb ik echter nooit uitgeoefend. Na twee jaar als pompbediende te hebben gewerkt en 5 jaar bij de Luchtmacht een luizenbaan te hebben gehad, kwam ik met veel geluk bij de toenmalige Rijkspolitie en werd geplaatst in Rijssen. Bovenstaand gelezen hebbende weet u echter nog niets van de titel van dit verhaal.

In de periode dat het mij allemaal niet zo veel kon schelen (en met mij een aantal klasgenoten, waaronder Harry Dollekamp, Emile Willems en Hans van Aartsen, allen uit Nijverdal) hadden we een aardige bezigheid gevonden om de wekelijkse muziekles, welke bestond uit het zingen van vervelende versjes, te dwarsbomen met als gevolg dat we iedere keer weer de les moesten verlaten. Waarom dit voor ons nooit consequenties heeft gehad is mij nooit duidelijk geworden. We hadden namelijk een fanfare opgericht. De muziekleraar, bijgenaamd Piepekwie, had steeds de onhebbelijke gewoonte dat we bij elke les een versje moesten zingen van het vogeltje Piepekwie. Aldus zijn bijnaam “Piepekwie”. Zodra dit liedje werd ingezet aan de hand van de toon van een stemvork, begonnen wij met ons vieren hoempa te spelen. We deden dan een trom en een hoempa na op de wijs van het liedje. Dit duurde echter maar even, waarna we konden vertrekken, wat in feite onze opzet was. Tijdens een van deze sessies werd “Piepekwie” zo kwaad op mij, dat hij mij voor van alles en nog wat uitmaakte en mij de voorspelling deed dat er van mij niets meer te verwachten viel en ik binnenkort wel zou horen waar ik terecht zou komen. Dit was in de periode dat ik voorwaardelijk in de 2e klas zat. Toen ik hem vertelde, dat ik dat al lang wist, sloegen bij hem de stoppen helemaal door en werd ik op de gang gezet.

Midden in de nacht een aantal jaren later, het regende dat het goot, zagen wij tijdens onze surveillance in de patatwaag’n op de Wierdensestraat een auto rijden die aan de achterzijde een kapot achterlicht had. De auto sloeg vervolgens rechtsaf de Watermolen in en bij de toenmalige watertoren werd de bestuurder van deze auto een stopteken gegeven, waaraan hij voldeed. In het donker benaderde ik deze auto en door het zijruitje van deze auto kwam mij een zeer bekend gezicht tegemoet. Nadat ik de bestuurder van die auto had aangesproken met meneer  Wolters, wat hem ten zeerste verbaasde (jawel het was mijn grote vriend “Piepekwie”) heb ik hem verteld wie ik was. Hij kon zich nog goed herinneren wie ik was en dat ik bij hem  muziek en franse les had gehad. Ook wist hij nog goed dat het niet allemaal van een leien dakje ging tijdens deze lesuren. We hebben  die nacht smakelijk kunnen lachen om hetgeen in die dagen was voorgevallen. Uiteraard kon Piepekwie zijn weg vervolgen zonder een bekeuring, nadat het achterlicht met een welgemikte tik weer was gerepareerd. Meestal was een slechte massaverbinding de oorzaak dat deze niet brande. Had ik toch nog wat opgestoken tijdens de lessen voor automonteur.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *